E.C.J. Mohr (1873-1970)

Rubriek: personen
Door: Alfred Hartemink

Prof. dr. E.C.J. (Eduard Carl Julius) Mohr (1873-1970) is de nestor van de tropische bodemkunde. Hoewel opgeleid en gepromoveerd als chemicus heeft hij groot pionierswerk verzet als bodemkundige in Indonesië. Waar velen werkten aan praktische problemen, richtte Mohr ook zijn aandacht op fundamentele vragen rond de bodemvorming, mineralogie en bodemkartering. Hij is de grondlegger van het bodemkundig onderzoek in Indonesië.

Julius Mohr werd in 1873 in Amsterdam geboren, alwaar hij de HBS doorliep. Op vijftienjarige leeftijd las hij dat een scheikundige benoemd was aan de Plantentuin te Buitenzorg (Bogor) voor bodemonderzoek, toen flitste het door hem heen: ‘Dat wordt mijn vak.’ Maar in die tijd was er nog geen bodemkundige studie, en hij studeerde chemie aan de Universiteit van Amsterdam en kreeg o.a. college van de Nobelprijswinnaars: J.D. van der Waals (natuurkunde, 1910), J.H. van ’t Hoff (scheikunde, 1901) maar ook van de zeer bekende botanicus H. de Vries. Dat waren goede leermeesters en in 1967 memoreerde hij: ‘Als je iets zei, kon prof. Van der Waals zeggen: Dat is niet rigoureus wáár.’ En wanneer hij met Hugo de Vries langs de bedjes met teunisbloemen in de Hortus Botanicus wandelde, dan waarschuwde de Vries altijd: ‘Voorzichtig zijn met conclusies!’ Dit komt terug in een van zijn stellingen bij zijn 76-pagina’s tellende proefschrift ‘Salmiac en ijzerchloride’ uit 1897.

Prof. dr. E.C.J. Mohr

‘Het is zeer af te keuren, om, ter wille van de prioriteit, eene of ander meening in ’t kleed eener wet of regel te publiceeren, wanneer daarvoor de noodige bewijzen of steunende feiten nog ontbreken.’
– Stelling in Mohr’s proefschrift uit 1897 ‘Salmiac en ijzerchloride’.

Een jaar na zijn promoveren werd hij uitgezonden naar Indonesië voor onderzoek aan Deli tabak. Pas in 1905 kon hij zich volledige aan de bodemkunde wijden toen hij chef werd van de afdeling agrogeologie en grondonderzoek – zijn directeur was de bekende botanicus Melchior Treub (1851-1910). Treub stuurde Mohr meteen naar de Verenigde Staten ter bestudering van de bodemkartering. In de daarop volgende jaren verrichtte Mohr veel pionierswerk in de irrigatie, hij zocht geschikte kleisoorten voor de baksteen- en dakpannenindustrie maar ook geschikte terreinen voor vliegvelden en deed fundamenteel onderzoek naar bodemgenese. Er was toen, zoals hij in 1967 eens opmerkte, ‘heel veel te prutsen in de grond.’ Na een verblijf van 22 jaren in Indonesië ging hij terug naar Nederland en werd verbonden aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen, te Amsterdam. In 1927 werd hij buitengewoon hoogleraar in de bodemkunde aan de Universiteit te Utrecht.

Mohr’s proefschrift ‘Salmiac en ijzer- chloride’ uit 1897 en zijn magnum opus ‘Tropical Soils’ (derde editie)

Prof. Mohr heeft veel gepubliceerd over uiteenlopende onderwerpen: bodemkunde, geologie, petrografie, mineralogie, klimatologie, meteorologie, cultuurtechnische vraagstukken, industriële vraagstukken en bevloeiingsvraagstukken. Zijn meesterwerk Tropical soils verscheen tussen 1932 en 1938 in vier delen als Manual on equatorial soils (vertaald door prof. R.L. Pendleton). Het behandelde vooral de bodems en hun vorming in Indonesië; in 1954 verscheen er een tweede versie waarin ook aandacht was voor andere landen. Deze versie werd geschreven met prof. F.A. van Baren als co-auteur, gevolgd door een derde herziene versie in 1972. Twee jaar voor het verschijnen van deze derde versie overleed prof. Mohr op 96-jarige leeftijd. Tot aan zijn dood kwam hij wekelijks op KIT te Amsterdam om de literatuur bij te houden.