Instituur voor Bodemvruchtbaarheid (1890/1927/1957)
Rubriek: instituten
Door: Alfred Hartemink
Het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid (IB) in Haren (Gr.) ontstaat in 1957 na een lange reeks fusies en afsplitsingen uit het Rijkslandbouwproefstation te Groningen. Onderzoek op het IB richt zich aanvankelijk vooral op praktische vragen om de gewasopbrengsten te verhogen maar vanaf de jaren ’50 wordt er ook meer fundamenteel onderzoek verricht en volgen er vele specialisaties. Het IB heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het bemestingsadvies en in latere jaren aan milieuonderzoek en de bodembiologie. In 2000 ging het grootste deel van het IB over in Alterra, het kennisinstituut voor de groene ruimte van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.
Een aanzet tot landbouwkundig onderzoek in Nederland werd gegeven in 1877 maar kwam pas goed op gang in 1890. Er waren vijf regionale centra (Groningen, Hoorn, Wageningen, Goes en Maastricht) met vooral de taak tot controlewerkzaamheden op meststoffen, voedermiddelen, melk, zaad etc. In 1915 wordt Groningen aangewezen voor het verrichten van onderzoek ten dienste van de akker- en weidebouw. Dr. D.J. Hissink wordt directeur van de afdeling algemeen bodemkundig onderzoek, dat opgaat in het Bodemkundig Instituut in 1926. Er werd onderzoek verricht aan de bodems van de in te polderen Wieringermeer en die in de Zuiderzee maar ook aan ‘bodemziektes’, zoals veenkoloniale haverziekte (mangaangebrek op kalkhoudende of zwaar bekalkte gronden), Hooghalense ziekte (magnesiumgebrek op zure gronden) en de ontginningsziekte (kopergebrek). Er werd ook veel onderzoek gedaan naar uitspoeling, mestverliezen en de kalktoestand van de bodem en dat was van groot belang voor de zojuist beschreven ‘bodemziektes’. Er werd voor het eerst een kwantitatieve samenhang tussen en bodemfactor (kalktoestand) en de gewasopbrengst vastgesteld.
In de jaren ’40 wordt het bodemvruchtbaarheidsonderzoek verder gefragmenteerd in de volgende specialisaties: bemesting en plantevoeding, bodemnatuurkunde, agrohydrologie, en microbiologie en richtte zich het onderzoek vooral op de vruchtbaarheidsfactoren van de gewasproductie. Het Bedrijfslaboratorium voor Grondonderzoek opgezet in 1928 verhuist in 1948 van Groningen naar Oosterbeek. In 1957 wordt de ‘Stichting Instituut voor Bodemvruchtbaarheid’ opgezet, beter bekend als het IB. Een deel van het onderzoek wordt overgedragen aan het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding en de stichting voor Bodemkartering (Stiboka) in Wageningen. Het IB bestond in die tijd uit twee afdelingen: een voor fundamenteel onderzoek (bodemnatuurkunde, scheikunde, biologie, plantenvoeding) en een voor meer toegepast werk (o.a. bemesting, grondbewerking).
In 1968 wordt een nieuw gebouw betrokken met een zeer moderne onderzoeksuitrusting. In die tijd begint ook milieuonderzoek en verwijdering van de directe praktijk van de landbouw. In de jaren ’80 vindt er een stafverjonging plaats en diende het IB meer externe financiering te bemachtigen. Er komt meer aandacht voor bodembiologie en wordt er in toenemende mate gebruikt gemaakt van kwantitatief-analytische methodes en simulatiemodellen.
In 1993 gaat het IB samen met het CABO (Centrum voor AgroBiologisch Onderzoek) in het AB-DLO (Instituut voor Agrobiologisch en Bodemvruchtbaarheidsonderzoek) en wordt gevestigd in Wageningen. In 2000 gaat het grootste deel (35 medewerkers) van het AB-DLO op in Alterra, het op de agrobiologie gerichte deel (10 medewerkers) gaat over naar Plant Research International – beide onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Het gebouw aan de Oosterweg in Haren heeft na het vertrek van het IB personeel nog enige jaren dienst gedaan als asielopvangcentrum, brandde in 2007 deels uit en is toen ten behoeve van woningbouw gesloopt. Daarmee is het landbouw- en bodemkundig onderzoek in Groningen definitief en vrijwel spoorloos verdwenen.